Achtergrondinformatie bij neologismen
( H.D. van der Vliet)
De moderne Nederlandse woordenschat bestaat uit:
- erfwoorden
- nieuwvormingen
- ontleningen.
Neologismen zijn nieuwvormingen of ontleningen. Alle nieuwvormingen en ontleningen zijn ooit neologismen geweest. Op dit moment bestaat de woordenschat van het Nederlands natuurlijk voor het grootste deel uit nieuwvormingen en ontleningen die niemand als zodanig herkent. Eerst iets over nieuwvorming en ontlening, dan ga ik verder in op neologismen.
Erfwoorden: dit zijn de oorspronkelijke Nederlandse woorden: echt Germaanse woorden die niet in andere indo-europese talen voorkomen. Veel woorden die moedertaalsprekers als oorspronkelijk Nederlands ervaren zijn echter geen erfwoorden, maar ooit ontleend aan andere indo-europese talen. Die moeten dan toch ontleningen genoemd worden, al ziet geen moedertaalspreker die als zodanig. Wat wij moedertaalsprekers als Nederlands zien, bestaat voor het grootste deel uit ontleningen en nieuwvormingen en voor de rest uit erfwoorden.
Zuivere nieuwvorming is zeldzaam. In theorie kan het, want er zijn vele bestaanbare woordvormen die nog niet als woord gemunt zijn. Voorbeelden zijn dib, dif, dig, dil, dio, dir, du, duul, duut, enz. Wil je uit het niets een woord maken, dan staat dit materiaal tot je beschikking. Van der Sijs (1996) noemt de bekende voorbeelden, als: kodak, kukel, en misschien ook fiets. Ik noem graag wokkel als naam voor een gedraaid zoutje, later ook voor een soort haarklem.
Verreweg de meeste nieuwvorming ontstaat door afleiding en samenstelling. Samenstelling is woordformatie door twee woorden te combineren tot een nieuw woord: pistoolschot, krokodillenleer, boswachter. Dit is heel productief: moedertaalsprekers doen het voortdurend. Het resultaat is doorgaans een doorzichtige samenstelling: je ziet aan de delen wat het geheel betekent. Een voorbeeld van een ondoorzichtige samenstelling is boswachter. Je kunt uit de delen niet makkelijk opmaken wat het geheel betekent. Zulke samenstellingen zijn ingeburgerd; je maakt ze niet snel spontaan, want niemand zou je begrijpen.
Afleiding is een proces waarbij nieuwe woorden ontstaan door voor- of achtervoegsels aan bestaande woorden toe te voegen. Zo maak je begroeten, bespugen en bewaken door be aan een werkwoord toe te voegen. Met achtervoegsels gaat het ook, en je kunt in één woord ook verschillende voor- en achtervoegsels tegenkomen: bespottelijke, beminnelijk, begrijpelijk, belachelijk. Nieuwe woorden kun je dan maken door bestaande voor- en achtervoegsels aan bestaande woorden te plakken: dat is te diep om te beduiken, meer dan anderhalve fles sterke drank is door één persoon niet binnen een uur te bedrinken. In werken over morfologie kun je vinden welke morfologische procedures productief zijn en welke niet (meestal: niet meer).
Ontlening is het lenen van een woord uit een andere taal. Van der Sijs (1996) onderscheidt drie soorten: betekenisontlening, vertalende ontlening en leenwoord. Bij betekenisontlening worden woord én betekenis ontleend: Van der Sijs noemt afbouwen in de betekenis van langzaam verminderen, dat uit het Duits komt, en administratie in de betekenis van regering , uit het Engels. Een vertalende ontlening wordt het vreemde woord vertaald naar het Nederlands. Wij ontlenen op die manier ezelsbrug uit het Latijn en grootvader uit het Frans. Tenslotte heb je nog de leenwoorden, de woorden die rechtstreeks en onvertaald overgenomen worden: finish, corner, dat soort woorden. Als leenwoorden inburgeren kan de klank of de spelling wat aan het Nederlands worden aangepast. Van der Sijs noemt verschillende stadia van inburgering en verschillende ondersoorten van leenwoorden.
Neologismen
Wanneer is een woord nu een neologisme? Als het nieuw is. Je zou zeggen: als het niet in de woordenboeken staat, maar dat klopt niet. Heel veel samenstellingen staan niet in het woordenboek, simpelweg omdat er oneindig veel samenstellingen gemaakt kunnen worden. En een oneindig woordenboek verkoopt slecht. Eenzelfde probleem heb je met afleidingen. In de regel vind je in woordenboeken samenstellingen die:
- frequent zijn, of
- ondoorzichtig zijn.
Er is niks tegen woorden als appelstoel (een soort stoel, of een bepaalde stoel) en voetbalfeestvierderstaartje (een taartje, of misschien een staartje) maar omdat ze doorzichtig en infrequent zijn, neemt geen woordenboek ze op.
Een beter criterium lijkt: een neologisme is een woord dat niet in het woordenboek staat, maar er wel in thuishoort, omdat het ondoorzichtig is en/of min of meer frequent. Dat geldt dan voor nieuwvormingen, samenstellingen, afleidingen en ontleningen. Al die woorden moeten op zijn minst een beetje frequent zijn, en als de betekenis niet simpelweg voorspelbaar is uit de betekenis der delen, is dat een argument te meer.
Een volgende vraag is dan: wat is een woord? Een string die niet in het woordenboek voorkomt is een duidelijke zaak. Dat is een nieuwe vorm. Het woord string is een voorbeeld van een woord dat niet al te lang geleden in het woordenboek geïntroduceerd is. In veel gevallen is de vorm daarentegen wel degelijk aanwezig, maar dan in een andere betekenis. Een string is behalve ondergoed ook een reeks symbolen. Kortom: een woord is een eenheid van vorm en betekenis. Een nieuwe combinatie van vorm en/of betekenis kan een nieuw woord zijn.
Kortom: je hebt de volgende neologismen:
- nieuwe vorm voor een nieuwe betekenis
- nieuwe vorm voor een bestaande betekenis
- bestaande vorm voor een nieuwe betekenis
- en zelfs: bestaande vorm voor een bestaande betekenis.
Wat die laatste categorie betreft: het adjectief ‘wreed’ bestond al, en de versterkende betekenis ‘bijzonder’, ‘erg’ etc. bestond ook al, maar de combinatie van die bestaande vorm en de bestaande betekenis is nieuw in: een wrede broek, of dat televisieprogramma is wreed.
Bron: N. van der Sijs (1996) Leenwoordenboek. De invloed van andere talen op het Nederlands. SDU: Antwerpen/Den Haag
Voor wie wetenschappelijk verder aan de slag wil met neologismen bestaat er al een (begin van) beschrijvingsmodel: neem aub. contact op.