JanRoukensinmemoriam


IN MEMORIAM JAN ROUKENS (1937-2020)

















Jan Roukens werd op 30 januari 1937 in Bandung (Indonesië, het toenmalige Nederlands-Indië) geboren en zou er tot 1950 blijven wonen. Ik noemde hem dan ook af en toe een ‘Indische jongen’, (een totok preciseerde hij – een witte Indische jongen), en steeds weer verscheen dan een lichte glimlach op zijn gezicht, alsof hij zich zijn jeugd herinnerde. De eerste onbezorgde jaren, daarna, vanaf 1941, het verblijf gedurende vier jaar in de Japanse concentratiekampen, samen met zijn oma, zijn moeder, zijn zusje en zijn broertje, en na de capitulatie van Japan, een jaar ‘recuperatie’ in Australië, gevolgd door de lagere school. Ongetwijfeld begreep hij wel dat van mijn kant die woorden als een compliment bedoeld waren, als waardering voor zijn brede kijk en weids blikveld, voor zijn levenservaring, voor zijn weerbaarheid ook en zijn vasthoudendheid. Als Jan eenmaal zijn zinnen op iets had gezet, ging hij er ten volle voor, desnoods helemaal alleen. Hij was een koppige overlever.


Na de onafhankelijkheid van Indonesië verhuisde het gezin in 1950 naar Nederland. Daarover schrijft Jan zelf: Op 1 juli legde het passagiersschip Oranje aan in Amsterdam en betraden we voor het eerst Nederlandse bodem. Nederland beviel goed, de aansluiting op de middelbare school was pittig, maar verliep vrij vlot en in 1954 deed ik eindexamen om in Delft technische natuurkunde te gaan studeren. Dat ‘Nederland goed beviel’ is een opmerkelijk zinnetje, niet zozeer omdat dat gevoel in de loop der jaren zou veranderen -- Jan bleef van Nederland houden, net zoals hij van Indonesië bleef houden en van België en van Griekenland en van tal van andere landen waar hij al dan niet langer verbleef – maar omdat liefde voor het (moeder)land hem niet belette een kritische burger te worden/zijn, met een groot politiek, vooral taalpolitiek, bewustzijn en engagement. Iemand die burgers en overheden op hun verantwoordelijkheid wees, op rechten en plichten.


Tijdens zijn studententijd ontpopte de jonge Roukens zich ook tot journalist, werd aangenomen bij een krant, schreef voor politiek-literaire tijdschriften, werd hoofdredacteur van een algemeen Nederlands studentenblad. Eén van zijn zoons vertrouwde mij later toe dat hij het liefst schrijver was geworden. Het pakte anders uit. Tijdens zijn diensttijd werd hem gevraagd een computercursus voor te bereiden, toentertijd terra incognita. De confrontatie met dit nieuwe gebied werd bepalend voor zijn latere werkzame leven. Hij kon aan de slag achtereenvolgens bij IBM, de Leidse Universiteit, Philips, de Stichting Automatisering van de Ziekenhuizen Gelderland. Zijn specialiteit werd de medische informatica en de ziekenhuisautomatisering en hij richtte o.a. de Internationale Medische Informatica Federatie (IMIA) op, nu wereldwijd actief. Later, in 1981, begon Jan Roukens te werken voor de Europese Commissie, met name in het kader van de grootschalige O&O ESPRIT- en MLIS-programma’s, die tot doel hadden infrastructuur voor de meertalige informatiemaatschappij te ontwikkelen. Hij zou er tot aan zijn pensionering in 2002 blijven.


In de jaren 90 van de vorige eeuw was ikzelf bij diverse Europese O&O-projecten betrokken en leerde zo Jan Roukens beter kennen. Jan was niet zomaar een Europees ambtenaar. Hij was een ambtenaar met een hoofd en een hart voor taal. Jan had voor alle talen een hart, maar in het bijzonder voor het Nederlands en de kleinere talen in Europa. Op die manier probeerde hij de taal- en cultuurdiversiteit van Europa tegen het oprukkende Engels te waarborgen. Evenzeer bleef hij er met zijn hoofd bij. Belangrijk om die taaldiversiteit te garanderen was de ontwikkeling van duurzame en haalbare taalinfrastructuur. Ik mocht dat in de jaren 1997-1998 zelf ondervinden als projectleider van de haalbaarheidsstudie On the construction of bilingual dictionaries, een pilootstudie over het ontwikkelen van vertaalmodellen en -infrastructuur. Jan volgde alles tot in de puntjes op en op het einde van de studie drong hij erop aan dat er een laatste hoofdstuk zou worden toegevoegd: een korte, heldere samenvatting van de studie en een lijst van aanbevelingen tot verdere actie. Als geen ander kende Jan de kunst en de strategie van het lobbyen!


Vanaf dan tot aan zijn overlijden heb ik veel en intens met Jan Roukens mogen en kunnen samenwerken. Eerst nog in de schoot van de Commissie bij de ontwikkeling van taalinfrastructuur, later, vanaf zijn pensionering in 2002, op het gebied van terminologie. Voor Jan was, zoals hierboven gesteld, nog voor het begrip een modewoord werd, de ontwikkeling van duurzame taalinfrastructuur even belangrijk als de duurzame ontwikkeling van andere materiële voorzieningen (van lucht, water en wegen bv.). Daarbij was een belangrijke rol voor de overheid weggelegd. Zelf verwoordde hij dat als volgt: Overheidsprojecten in het algemeen tonen een gebrek aan ‘duurzaamheid’, continuïteit. Of het de nationale overheden of de EU betreft, steeds weer frappeert de eindigheid van projecten en het ontbreken van een natuurlijk vervolg. De overheid maakt zelden iets af, tenminste in de sector Onderzoek en Ontwikkeling. Dat leidt tot kapitaalvernietiging, tot teleurstelling van iedereen die graag resultaten ziet van maatschappelijk belang. Het lijkt wel of ‘je best doen’ net zo belangrijk is als ‘iets bereiken’. Het bovenstaande citaat typeert Roukens ten volle uit: voor hem volstond het niet ‘je best te doen’, je diende met concrete resultaten te komen, ook op het gebied van (vak)taal.


In 2002 ging Jan Roukens met pensioen en begon hij aan een volgend hoofdstuk. Voor hem was, zoals hij zelf beweerde, afscheid een nieuw begin. Hij werd dan ook in 2003 voorzitter van NL-Term, de Vlaams-Nederlandse vereniging voor Nederlandstalige terminologie. Hoewel hij slechts drie jaar voorzitter bleef (van 2003 tot en met 2005), liet hij toch duidelijke sporen na. Zo was hij de motor en de architect achter het ‘Steunpunt voor Nederlandstalige Terminologie’ (VU, Amsterdam en Crosslang, Gent) dat in 2007 door de Taalunie zou worden opgericht en succesvol zou blijven functioneren als ‘service centre’ voor iedereen die zich in het Nederlandse taalgebied met vaktaal bezighield tot het over zou gaan in 2019 in het Expertise Centrum voor Terminologie van het Instituut voor de Nederlandse taal (Leiden). Mede onder impuls van Jan kwam er in 2010 ook een internationaal symposium in Leeuwarden waarbij verschillende nationale en supranationale terminologiesteunpunten met elkaar van gedachten wisselden over het nut en het doel van dergelijke centra. De bijdragen werden later gebundeld in het congresboek Terminology for Europeans (and beyond) (Academia Press, Gent, 2011).


Waar de standpunten van Jan Roukens tegen het onnodige gebruik van Engelse termen in het Nederlands genoegzaam bekend zijn, blijven voor mij zijn visie op het belang van Nederlandse vaktaal in de communicatie tussen expert en leek (taal en terminologie zijn van ons allen) en bij de overdracht van kennis van eminent belang. In zijn eigen woorden luidde dat: ‘Om vakterminologie te ontwikkelen, te sturen en te evalueren volstaan taalkundigen niet. Daarvoor zijn in de eerste plaats vakmensen nodig, materiedeskundigen of wetenschappers, deskundigen op hun vakgebied.’


In 2007 werd ik, op instigatie van Roukens, voorzitter van NL-Term, terwijl hijzelf inmiddels voorzitter van de Stichting Nederlands geworden was. Hoewel beide verenigingen hun eigen accenten legden en er een eigen karakter en geëigende werkwijzen op nahielden, ontstond er toch een grote mate van samenwerking tussen beide op het gebied van de Nederlandse vaktaal. Zo organiseerden we samen een congres over de voertaal in het hoger onderwijs & de wetenschap (gepubliceerd als Nederlands in hoger onderwijs & wetenschap?, Academia Press, Gent, 2010) , was Jan een trouwe bezoeker van en interpellant op de sinds 2009 door NL-Term georganiseerde TiNT-dagen en mocht ikzelf meermaals de laudatio uitspreken bij de uitreiking van de LOF-prijzen o.m. in Haarlem bij Stempels in 2017 bij de verkiezing van de Vereniging van Nederlandse en Vlaamse Mycologen en in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement in 2018 bij de uitreiking aan An Demoor, waar ik een aantal aanbevelingen mocht formuleren voor het Nederlands als wetenschapstaal.


Dit jaar zal, corona volente, de LOF-prijs in Brugge worden uitgereikt (in het kader van het 400e jaar van overlijden van de in Brugge geboren wetenschapper Simon Stevin (1548-1620)) zonder Jan. Hij die, zoals gewoonlijk, alles al terdege voorbereid had, zal er helaas fysiek niet bij zijn, vandaar dat ik mij, tot slot, nog even persoonlijk tot hem richt.


Beste Jan, ik zal het jou maar bekennen: één van mijn vele, kleine, heimelijke ondeugden is dat ik van een aantal mensen die mij dierbaar zijn, het sterrenbeeld erop nasla. Nu ik weet dat jij op 30 januari geboren bent, besef ik dat jij een Waterman bent. Ik had het eigenlijk veel vroeger kunnen weten, want blijkens de eerste webstek (www.mediumchat.nl) die ik raadpleegde, zijn de typische goede eigenschappen van de Waterman de volgende, ik citeer letterlijk:


1.Vechten voor goede doelen

2.Dromen over de toekomst en plannetjes maken

3.Intelligent en vrijgevochten [zijn]

4.Goed gezelschap [zijn]

5.Van plezier houden


Beste Jan, beter dan wat hierboven staat, zou ik het zelf niet hebben kunnen formuleren. Als een echte, typische Waterman was jij een voorvechter voor een volwaardig Nederlands: een Nederlands dat overal en in alle omstandigheden gebruikt moest kunnen worden (dixit minister Pechtold indertijd), een idealist met een toekomstgerichte visie, een slimme en onafhankelijke denker, een aimabele vriend en een trotse pater familias. Iemand met een onwrikbaar geloof en vertrouwen dat ook wat moeilijk is, goed komt, tenminste als we niet opgeven. Daarom eindig ik graag met deze verzen uit het gedicht Finale van de in 1965 overleden Vlaamse dichter Gaston Burssens. Er spreekt droefheid uit, maar ook hoop en gedrevenheid. Gevoelens die jou er steeds toe hebben aangezet niet achter- maar vooruit te kijken, iets wat jou sierde, zowel toen als nu.


Hier zweef ik dan als Waterman

tussen de Steenbok en de Vissen,

met een vriend die ik niet vinden kan

en een geluk dat ik moet gissen,

maar dat bestaat.


Willy Martin, oud-voorzitter NL-Term (2007-2018)


Met dank aan de echtgenote van Jan, AnneMarie Casparie, voor een aantal biografische gegevens. De citaten komen uit Jans artikel ‘Taal en terminologie zijn van ons allen’ in: Perspectieven voor de Nederlandse Terminologie, Marcel Thelen & Hennie van der Vliet (red.), VU University Press, Amsterdam, 2008, 71-91. Jan schreef dit opstel als bijdrage aan het Festschrift mij aangeboden ter gelegenheid van mijn emeritaat als hoogleraar lexicologie aan de VU.