Terminologie kan op minstens twee manieren gedefinieerd worden. Enerzijds verwijst de term naar een verzameling termen, een vakspecifieke woordenschat, bv. medische, financiële, wiskundige terminologie (=terminologie1), anderzijds verwijst hij naar een activiteit, de studie van en de praktijk om met termen -terminologie1 dus- om te gaan (=terminologie2). Een voordeel van de tweede, ‘werkwoordelijke’, definitie is dat hierdoor beide definities makkelijk aan elkaar gerelateerd kunnen worden. Terminologie1 (de zgn. vakwoordenschat) is het object van terminologie2: alle activiteiten, zowel praktische als theoretische, die op de vakwoordenschat betrekking hebben.
Hoe men terminologie ook definieert, feit blijft dat termen hierbij een cruciale rol spelen. Hieronder worden verstaan woorden of woordgroepen die begrippen (concepten) uitdrukken die gebruikt worden binnen een bepaald vak- of kennisgebied (bv. de statistiek of het zeilen) door experten ter zake in hun communicatie onderling (vakintern) of naar leken toe (vakextern). Zo zullen artsen met vakgenoten over fimosis spreken, daar waar zij naar een patiënt toe eerder vernauwing van de voorhuid zullen gebruiken om hetzelfde concept aan te duiden.
Terminologie houdt zich dus bezig met hoe kennis d.m.v. taal wordt gecommuniceerd binnen een vakgebied en kent hierbij een cruciale rol toe aan termen.
Willy Martin (NL-TERM), Hennie van der Vliet (SNT, A’dam), Attila Görög (SNT, A’dam)
Uit: Neerlandia/Nederlands van Nu, het tijdschrift van het Algemeen-Nederlands Verbond (ANV), jaargang 116 (2012), nr. 4, pp. 34-37.